Zegt de dominee tegen zijn gemeente: ,,Vandaag geen preek, want ik heb u iets belangrijks te vertellen…” Door aan het begin van de overdenking een grap te vertellen sluit ik aan bij een oude traditie. In de middeleeuwen kende men de paaslach. Op de eerste paasdag werd door de voorganger een grap verteld om de aanwezigen te laten lachen. Er was reden genoeg om te lachen: God had de duivel voor de gek gehouden door Jezus uit de dood op te wekken tot leven. Herman Finkers las in ‘De Verwondering’ dat het kenmerk van de volmaakte religie daarin bestaat dat zij een paar absurditeiten bevat. ‘Credo quia absurdum’ is een Latijnse uitdrukking, die wordt toegeschreven aan Tertullianus, ‘Ik geloof omdat het absurd is’. Of anders geformuleerd: het is volstrekt geloofwaardig omdat het onzinnig is. Maar hoe zit het dan met het komende carnavalsfeest?
Het is carnaval, de rijke kleedt zich als een zwerver
Reinhold Philipp, remonstrants predikant in Den Haag, vertelde erover in zijn overweging van februari 2016 voor zijn gemeente: ,,We kunnen lachen en we maken grappen, niet omdat het leven een grote grap is, maar omdat we de ernst van het leven veel beter aan kunnen als we af en toe over het leven en over ons zelf kunnen lachen. ,,Heer, geef mij een kuis leven, maar nu nog niet.”, bad Augustinus. Ik vind dit een geestig gebed. ‘Dus daarboven in de hemel zien wij elkander weer. Daar maakt Andries Knevel ruzie met de Heer. ,,Zoals ‘t er hier aan toe gaat”, zegt hij, ,,strookt niet met de leer.” ,,Dat klopt”, zegt God, “en daarom heerst er hier zo’n fijne sfeer.”’ Dit is een deel van een lied uit de show ‘Na de pauze’ van Herman Finkers.
Dit weekend is het carnavalsweekend. Tijdens carnaval worden de sociale en maatschappelijke rollen omgedraaid: de rijken en de machthebbers moeten hun positie voor korte tijd afstaan aan degenen die anders niets te vertellen hebben. Arme sloebers zijn ineens rijke bonzen, de rijken lopen rond in de kleding van de zwerver. Een vergelijkbare omkering van sociale verhoudingen wordt ook in het Nieuwe Testament in het vooruitzicht gesteld. Maria bezingt in haar jubellied: wie veel bezit, zal alles verliezen, hongerlijders en uitkeringstrekkers zullen het goed hebben. Jezus doorbreekt continu religieuze taboes: hij eet met zondaars, tollenaars en prostituees. Bij hem gelden andere regels.
Niet de rijken en machthebbers zullen het in Gods Koninkrijk voor het zeggen hebben, maar de havenots (zie Bergrede Mattheüs 5). Onder Gods koningschap worden de rollen omgedraaid. Jezus treedt hier op als een nar die de menselijke status quo bekritiseert en indien nodig wil veranderen. Sarah lacht omdat ze niet kan geloven dat zij op haar hoge leeftijd nog een kind zal krijgen. Abraham en Sara proberen hun leven lang tevergeefs een kind te krijgen. Als hun wordt aangekondigd dat Sara toch nog een zoon zal baren, zijn ze al heel oud. Daarom kan Sara haar lachen niet verbergen. Zwanger worden op die leeftijd? Abraham krijgt de opdracht zijn zoon Isaak te noemen, wat je kunt vertalen met ‘hij lacht’. De geboorte van Isaak is één grote grap, een uitdaging voor ons denkvermogen die alle logica overhoop gooit. Mijn God neemt graag een loopje met alles wat iets voor meent te stellen, prikt ego’s door, stelt al dat troosteloze gezwoeg en falen aan de kaak, en brengt op die manier weer een beetje lucht. De spanning vermindert, de druk gaat van de ketel, het oerprincipe van humor. Mijn God kan tegen een grapje is geen remonstrants dogma, geen bindende geloofsuitspraak, maar mijn persoonlijk beeld van God.”
Waarom is humor belangrijk?
,,Humor beschermt de gelovige tegen onverdraagzaamheid. Wie om zichzelf kan lachen, zal anderen niet zo snel van godslastering betichten. Wie om zijn eigen theologische voorstellingen en beelden kan lachen, ziet ook de betrekkelijkheid ervan in. God is altijd groter dan wij kunnen bevatten en bedenken. ‘Ik bid God elke dag dat hij mij verlost van God’”, schrijft de mysticus Meester Eckhart en bedoelt daarmee zijn beeld van God. God is beeldloos. Daarom wordt het al gauw in het Oude Testament verboden om een beeld van God te maken. Dan kun je ook niet in verleiding komen om het beeld te verwisselen met God zelf”, aldus Philipp.
Christelijke feestdag
In de middeleeuwen duurde carnaval zelfs de hele periode tussen kerst en vasten. Het gelovige volk stak tijdens het carnaval bij voorkeur de draak met allerlei heilige tradities en regels van de katholieke kerk. Er werden ezelsmissen opgedragen en geestelijken werden rondgereden op mestkarren. Het tegenwoordige tonnepraten en de uitbundige carnavalsoptochten zijn daar moderne afgeleiden van.
Er was altijd een groot verschil in de katholieke- en protestantse kijk op carnaval en op feesten in het algemeen. Na de Reformatie, in de zestiende eeuw, was het gedaan met het ‘losbandige’ carnaval. Protestantse geestelijken legden de nadruk op de soberheid van het vasten en slaagden erin de carnavalscultuur volledig uit te bannen. Het feest kwam pas in de negentiende eeuw weer terug onder invloed van de Franse bestuurders. De herwaardering van het carnaval beperkte zich echter tot zuidelijk Nederland. En werd daarmee tot een feest van het overwegend katholieke volksdeel.
Religie en vrolijkheid
Soberheid of juist uitbundigheid lijken vooral cultureel bepaald in een religieuze context. Of andersom: de religieuze context blijkt cultureel bepaald. Wereldlijkheid en religieuze cultuur lopen vaak door elkaar bij vrolijke volksfeesten als het carnaval. De combinatie van religie en vrolijkheid of god en humor heeft al snel de connotatie van godslastering.
Geloof is een serieuze zaak, maar remonstranten houden ook van luchtigheid in de kerkelijke cultuur. Ze hebben oog voor de ontspannen kanten van geloven. Als echte protestanten zijn ze gewend aan relatieve soberheid. Maar tegelijkertijd staan ze ook midden in de wereld en dicht bij de uitbundige wereldse cultuur. Vrolijkheid en plezier zijn goede dingen. Het evangelie is immers letterlijk een blijde boodschap. Een boodschap die bevrijdt en ontspant. Geloof en vrolijkheid gaan heel goed samen.
(Bron: www.remonstranten.nl)