De veertigdagentijd is de periode van boete, bekering en gebed voor Pasen, lopend van Aswoensdag tot aan de avondmis van Witte Donderdag. Deze tijd is een periode die voorafgaat aan en voorbereidt op het Hoogfeest van Pasen. Het is een tijd van bekering, waarin mensen die katholiek willen worden zich voorbereiden op het doopsel, en gelovigen aan hun eigen doopsel worden herinnerd. Jezus Christus roept op tot bekering: Hij vraagt de mens om zich vrij te maken van alle zonden, preoccupaties en beslommeringen die de weg tot het Rijk Gods versperren. Komende zondag 18 februari is de eerste zondag van de veertigdagentijd en rondom de vijf zondagen in deze veertigdagentijd plaatsen we een bericht / een gedachte de vrijdag ervoor in de digitale nieuwsbrief en hetzelfde de maandag erna op onze website. Ter inspiratie op weg naar Pasen in deze eerste aflevering een algemeen verhaal over wat de veertigdagentijd inhoudt.
De kerk heeft steeds geleerd, dat bekering niet eens en voor altijd gegeven kan zijn, maar steeds opnieuw moet worden beleefd en nagestreefd. De gelovige christen zondigt immers regelmatig, en raakt daardoor het zuivere zicht op God kwijt. Hij moet zich steeds opnieuw bekeren, en boete doen voor zijn misstappen. De veertigdagentijd is in de katholieke traditie bij uitstek de tijd van hernieuwde bekering, en dus ook de tijd voor boetedoening. De christen kan zijn boetvaardigheid op verschillende manieren uiten. De Schrift en de kerkvaders leggen vooral op drie vormen de nadruk: het gebed, de aalmoes en het vasten.
De geschiedenis van ‘de vasten’
Vroeger speelde het vasten in de veertigdagentijd een hoofdrol; de veertigdagentijd werd daarom ook wel ‘de vastentijd’, ‘de vasten’ of – samengetrokken- ‘de veertigdaagse vasten’ genoemd. Strikt genomen eindigt de liturgische veertigdagentijd overigens op het moment dat het Paastriduüm aanvangt, bij het begin van de avondmis op Witte Donderdag. De vastentijd daarentegen omvatte ook Goede Vrijdag en Stille Zaterdag.
De kerk heeft zich vanaf haar vroegste begin door boete, vasten en gebed voorbereid op Pasen. In de eerste eeuw van het christendom beperkte deze voorbereiding zich tot Goede Vrijdag en Paaszaterdag. Later werd de vastentijd steeds verder verlengd, totdat in 325 het Concilie van Nicea de duur ervan bepaalde op veertig dagen.
Paus Gregorius de Grote (590-604) bepaalde in 602 dat de vastentijd voortaan aanving met Aswoensdag. Deze praktijk werd door paus Urbanus II (1088-1099) tot kerkwet geformuleerd.
De zondagen in de veertigdagentijd en het getal ‘veertig’
De periode vanaf Aswoensdag tot Pasen omvat zes weken en vier dagen, tezamen dus welgeteld 46 dagen. Maar omdat op zondagen niet wordt gevast, blijven er tot Pasen veertig werkelijke vastendagen over. Vaak wordt ook gezegd dat de Goede Week niet meer tot de veertigdagentijd behoort. Palmzondag, het begin van de Goede Week, is de veertigste dag vanaf Aswoensdag.
Dat de paasvasten een tijdsduur van veertig dagen heeft gekregen, gaat terug op de symbolische betekenis van het getal veertig. Het is een heilig getal in de joodse en christelijke traditie. Veertig jaar zwierf het volk Israël door de woestijn op zijn tocht naar het beloofde land. Veertig dagen verbleef Mozes op de berg, toen hij de wet in tien geboden van God ontving. De profeet Elia ondernam een tocht van veertig dagen naar de berg, waarop God hem zou verschijnen.
Jezus trok zich veertig dagen in de woestijn terug om zich door vasten en bidden voor te bereiden op zijn zending onder de mensen. Hij leefde veertig dagen onthecht, zodat Hij zich helemaal kon openstellen voor de kracht van God en de boodschap van Gods liefde. Van die onthechting maakte de duivel gebruik om Jezus te verleiden, maar Jezus weerstond iedere verlokking en werd de bekeerde, ‘de heilige Gods’ die met gezag preekte (Lucas 4, 1-33). Naar Jezus’ terugtrekking in de woestijn is de veertigdagentijd voor Pasen gemodelleerd.
Boetedoening en vasten bevrijden de gelovigen van aardse lasten en banden. Zo ontstaat ruimte om telkens opnieuw de kern van het paasfeest te begrijpen en vooral te ervaren. Want Pasen is het feest van de ultieme vrijheid: de overwinning van het leven op de dood.
Veertigdagentijd in de liturgie
In de liturgie zijn de eerste vierenhalve week van de veertigdagentijd speciaal gericht op de zuivering en bekering der zielen. In de vijfde week is de aandacht gericht op het menselijke lijden van Christus. In de laatste week, de zogenoemde Goede Week, staat het mysterie van dit lijden centraal. De liturgische kleur is paars, teken van boete. Alleen op Zondag Halfvasten wordt het paars door rozerood vervangen. De kerk viert met halfvasten namelijk dat Pasen naderbij komt: het is een blijde zondag. De mis van halfvasten wordt begonnen met het woord laetare, wat ‘verblijdt u’ betekent. De blijde zondag van halfvasten wordt, naar het beginwoord, ook wel ‘Zondag Laetare’ genoemd.
Met voorvasten werd lange tijd bedoeld de liturgische periode van tweeënhalve week die voorafgaat aan Aswoensdag. Ook deze periode had een boetekarakter, zij het wat milder dan de veertigdagentijd. Na het Tweede Vaticaans Concilie is de voorvasten in de Westerse Kerk vervallen.
Speciale dagen in de veertigdagentijd
Aswoensdag en Goede Vrijdag zijn sinds het Tweede Vaticaans Concilie de enige verplichte vastendagen in de Rooms-Katholieke Kerk. Ze markeren het begin en het einde van de Vastentijd. Halfvasten, de vierde zondag van de vasten, wordt, zo is al vermeld, ook wel ‘Zondag Laetare’ genoemd. De Goede Week begint op Palmzondag, en voert via Witte Donderdag en Goede Vrijdag naar Stille Zaterdag.
Bijzondere plaats van het doopsel in deze weken
Tor slot nog een woord over de bijzondere plaats die het doopsel in de veertigdagentijd toekomt. Er is al gesteld dat iedere individuele gelovige zich steeds opnieuw tot God moet bekeren, en daarvoor de veertigdagentijd in het bijzonder kan gebruiken. Welnu: wat geldt voor de individuele gelovige geldt ook voor de kerk als geheel; ook de kerk wil zich, als geloofsgemeenschap, in de vastentijd opnieuw tot Christus bekeren.
De plaatselijke geloofsgemeenschap verzorgt de doopcatechese van mensen die katholiek worden. Voor de parochie is de doopcatechese een kans op hernieuwde bekering. Deze catechese is namelijk zo vormgegeven dat de gehele geloofsgemeenschap samen op weg wordt gezet met de ‘kandidaat-gelovige’, die ook wel ‘geloofsleerling’ wordt genoemd.
Sacramenten tijdens de paaswake
In de derde week van de vasten vertrouwt de kerk zinnebeeldig haar Geloof aan de geloofsleerling toe in de vorm van de geloofsbelijdenis. In de vijfde week van de veertigdagentijd ontvangt de geloofsleerling het Onze Vader, de kristallisatie van het Gebed van de Kerk. Op Paaszaterdag geeft de geloofsleerling de geloofsbelijdenis en het Onze Vader aan de geloofsgemeenschap terug door beide teksten uit te spreken. In de Paaswake ten slotte viert de geloofsleerling met de gemeenschap de sacramenten. Het is deze viering, waar in de doopscatechese de gehele veertigdagentijd naartoe wordt gewerkt.
(Bron: Website KRO / NCRV)